Ergens tussen de eerste kennismaking en de derde kwartaalmeeting gebeurt het. Je stapt als bureau niet langer een gebouw binnen, maar een wereld. En die wereld ruikt naar… bedrijfsrestaurant.
Aanvankelijk had je het niet door. Je was nog te veel gefocust op het scherm, de slides, de begroting per fase. Maar ineens zit je daar, op een formica stoeltje, met een dienblad vol logistiek, en besef je: dit is geen lunch, dit is een antropologische expeditie.
Bij ons op kantoor is de lunch meestal een spontane daad: iemand haalt wraps, iemand anders vergeet te eten, en tegen 14u30 ligt er ergens nog een halve banaan op een post-it met de tekst “NIET AANKOMEN!”. Maar hier? Hier is lunch een instituut. Een moment van samenzijn. Van warme maaltijden en koude feedback.
De eerste keer dat ik bij een klant mocht lunchen, kreeg ik een badge met foto, een plateau met gleuven (zoals op internaat, maar dan met bedrijfscultuur), en een saladebar die meer segmentatie kende dan onze CRM. “Kies maar wat je wil,” zei de klant glimlachend, “maar de stoofvlees is van gisteren en dat is net het beste.”
Dat bleek geen grap.
De stoofvlees had inderdaad een diepte van smaak én budget die ik zelden ervaar in onze bureaufrigo, waar we eerder werken met ‘best before is a suggestion’. Ik zat naast iemand van HR die een PowerPoint bekeek op haar gsm terwijl ze at, en een IT’er die me vertelde dat hij de saus ‘al twintig jaar volgt’.
Wat begon als een lunch, werd een les.
Je leert dingen. Subtiele dingen. Bijvoorbeeld: wie eerst langs de dessertkar gaat, durft ook in meetings al meteen over budget te beginnen. Wie lacht met de menuborden, lacht meestal ook met je wireframes. En wie de tafel afruimt van iedereen, wordt intern als held gezien – maar maakt het je als bureau lastig, want die mensen willen alles “samen oppakken”.
En dan het contrast. Terug op kantoor.
De bureaulunch.
Eenzame boterhammen.
Een Slack-bericht om 12u46: “Iemand tijd om even te lunchen?” gevolgd door… stilte.
Een agencygenoot die een koffie drinkt als lunch “om in ketose te blijven”.
En altijd die ene collega die zegt “ik eet straks wel iets” en dan om 18u tegen een koekjesautomaat staat te fluisteren.
Toch is er iets geruststellends aan de bureaukantine. Geen tokens, geen badgecontrole, geen drie-sterren-wafels die je net iets meer kosten als je niet oplet. Gewoon, kruimels op je trackpad en een gesprek over waarom het logo toch groter moet.
Maar toegegeven: soms droom ik van dat bedrijfsrestaurant.
Met z’n warme borden, z’n koude afspraken, en die collega die altijd net iets te luid “smakelijk!” zegt, zelfs tegen mensen die al aan het eten zijn.
De kantine liegt niet.
Ze vertelt je wie je klant écht is.
En of jij een plek hebt aan tafel – of een plekje aan het dagvergadertafeltje bij de printer, naast de stagiair en een bakje couscous zonder deksel.
Bon appetit.
Of zoals de cateringmedewerker zei toen ik vroeg of er vegetarisch was: “Tuurlijk, maar dan zonder jus.”